Inheems, exoot, of invasief?

 

IllustratieDit artikel verscheen in september 2022 op nummer 28 van Website Permacultuur Magazine.

Je kunt dit artikel ook als Pdf pdf downloaden.


Leestijd: ongeveer zes minuten

De laatste jaren horen we steeds vaker dat er invasieve exoten zijn opgedoken, meestal planten of dieren die door mensen zijn geïntroduceerd. Ook in voedselbossen planten we exoten aan. Is dat verstandig? Of is de indeling in inheems-exoot-invasieve exoot aan revisie toe?

De huidige definities

Meestal wordt gezegd dat een soort inheems is als deze zich op eigen kracht in een streek heeft gevestigd, en wel na het einde van de laatste grote ijstijd (het Weichselien, 11.700 jaar geleden) – zoals de zomereik, bijvoorbeeld. Alle soorten die zich niet zelfstandig hebben kunnen (her)vestigen, worden gezien als exoot – de linde, bijvoorbeeld. Een invasieve exoot kan zich ook nog eens ongebreideld verspreiden – de Amerikaanse eik is daar een goed voorbeeld van. 

Het nadeel van deze definities

Laat ik heel duidelijk zijn: ik denk zeker dat er gevaren zitten aan het introduceren van nieuwe soorten. In de potgrond van planten zijn tot nu toe zeker drie soorten landplatwormen meegekomen. Deze eten onze inheemse regenwormen op. Dat doen mollen en vogels ook, maar deze exoten hebben geen vijanden. Dat maakt ze een serieus gevaar voor de biodiversiteit. Maar bladmineerders, slakken, rupsen, snuitkevers, luizen en al die andere beestjes die mee-eten van onze planten, zijn onmisbaar voor een gezond, stabiel systeem. 

Dat gezegd hebbende: is het zinvol om een linde een exoot te noemen, alleen maar omdat zij na het Weichselien niet zelfstandig over de Alpen kon komen? Deze boom gaat wel relaties aan met inheemse soorten, omdat ze hier vóór die ijstijd ook al was. 

Tegelijkertijd kunnen sommige inheemse soorten behoorlijk invasief zijn. Beuken drukken bijvoorbeeld, anders dan lindebomen, alle andere bomen en planten weg, wat niet leidt tot biodiverse bossen. De inheemse smeerwortel verspreidt zich veel sneller dan de Russische, vandaar dat we juist niet voor de inheemse kiezen. 

In Nederland zijn er ook, wederom volgens de huidige definitie, inheemse diersoorten die zich invasief gedragen. Denk aan de duif, meeuw, kraai, mier, rat, huismuis … Dit zijn opportunisten, soorten die geen specifieke niche hebben. Ze kunnen verschillende soorten voedsel eten, op veel plaatsen nestelen, hebben weinig vijanden, groeien vaak snel en krijgen makkelijk nakomelingen. Dit in tegenstelling tot soorten die wel een niche hebben; deze belanden dan ook maar al te makkelijk op de rode lijst van bedreigde soorten. Monotone landschappen hebben veel minder niches dan diverse landschappen, vandaar dat er steeds meer opportunisten zijn. 

Een andere manier van kijken

Je kunt de driedeling inheems – exoot – invasief beter zien als een glijdende schaal van heel veel tot heel weinig of zelfs geen relaties met andere organismen. 

Feitelijk is het niet relevant hoe lang een soort hier is of hoe hij hier gekomen is; het gaat erom hoe hij zich verspreidt. Om in toom gehouden te kunnen worden, moet hij eetbaar zijn voor andere soorten in het ecosysteem. Of zijn zaden/eitjes/sporen moeten opgegeten worden, of er moet op hem geparasiteerd kunnen worden. Gebeurt dat niet, dan kan hij gaan woekeren.

Hoewel wij mensen het altijd heel vervelend vinden als onze planten en bomen opgegeten, aangevreten of aangetast worden door insecten, knaagdieren, grazers, slakken, bacteriën, schimmels en/of waterschimmels, zijn het precies deze roofrelaties die de soort in toom houden. Andersom vinden wij het ook weer niet goed, als organismen niet worden opgegeten; dan gaan deze woekeren en nemen het over van andere soorten die wel opgegeten worden. Wij hebben dus een waardeoordeel over deze roofrelaties, terwijl die juist zo belangrijk zijn. 

Inburgering

Naarmate een soort zich meer verspreidt, zoals de Amerikaanse vogelkers en de rode Amerikaanse rivierkreeft dat hebben gedaan, loopt deze een steeds groter risico ‘ontdekt’ te worden als eetbaar. Dat kan door de mens zijn, maar ook door andere organismen die steeds hun grenzen aan het verleggen zijn. De vogelkers wordt inmiddels aangevallen door kevers en rupsen, en de rivierkreeft door meeuwen. Het kan een tijdje duren, maar uiteindelijk kan zo’n soort dan inburgeren; hij kan inheems worden. Waarom zevenblad na tweeduizend jaar nog steeds niet wordt opgegeten of anderszins aangetast, weet ik niet. Maar het zou iets met een gebrek aan biodiversiteit te maken kunnen hebben. Een geluk bij een ongeluk, want het is een makkelijke groente. 

Eh … uitburgering?

Uitburgering betekent 'vervreemd raken van de maatschappij'. Ik denk dat we dat woord ook wel in ecologische zin kunnen gaan gebruiken, als een inheemse soort invasief wordt. Uitgeburgerde soorten kunnen gaan woekeren, omdat de organismen die zo'n soort in toom zouden moeten houden (lokaal of wereldwijd) uitgestorven zijn. 

Zo kan het gebeuren dat een soort die eerst als inheems werd gezien, meer gaat woekeren dan een soort die we tot exoot hebben gebombardeerd. Ik heb sterk het idee dat de beuk aan het uitburgeren is. De ecologische opeenvolging van planten en bomen, de successie, zou eigenlijk moeten leiden tot een climaxfase die bijzonder biodivers is. Dat de climaxfase in Nederland een monocultuur van beuken is, duidt volgens mij op een gebrek aan diversiteit aan soorten die deze boom in toom houden. 

Menselijke invloed

Wij kunnen een soort ook invasief maken, door hem te domesticeren en op onnatuurlijke wijze vooruit te helpen. Dit kan bijvoorbeeld door zijn vijanden te doden, hem op grote schaal een onderkomen te geven of hem naar zijn voedsel te verplaatsen. Dit hebben we bijvoorbeeld met de honingbij gedaan.

Ook als we een invasieve soort met gif bestrijden, helpen we hem vooruit. We doden namelijk niet alleen de exoot, maar ook de organismen die hem in toom zouden houden. Dat maakt het probleem groter. Dit zie je duidelijk bij de eikenprocessierups, die burgert alleen in waar hij niet bestreden wordt. 

In plaats van ongewenste soorten te bestrijden, is het veel zinvoller om de biodiversiteit te verhogen. Niet door een nieuwe soort te introduceren, want die kan ook weer gaan woekeren en inheemse soorten verdringen. Denk aan het Aziatisch lieveheersbeestje, dat geïmporteerd werd om luizen te bestrijden in kassen. Het kan wel door onze inheemse planten weer te gaan zien als de prachtige, veerkrachtige, gezonde, cruciale kruiden en grassen die ze zijn. 

Wat is de status van de mens?

Ongeveer 5% van de mensen op Aarde is nog inheems. Zij hebben relaties met hun omgeving die de industriële mens niet meer heeft. 

Als mensen nieuw terrein koloniseren, zijn ze in feite invasieve exoten, met als gevolg dat er een grote uitstervingsgolf van met name de grote zoogdieren plaatsvindt. Vandaar ook het permacultuurprincipe Observeer en interageer. Eerst een jaar observeren, en daarna positieve invloed uitoefenen door kleine en trage veranderingen aan te brengen, zodat je ook altijd nog terug kunt. 

Ook inheemse volkeren hebben impact op hun omgeving, maar hun keuzes zijn niet puur antropocentrisch: ze weten zich een onderdeel van het levensweb. Geen enkele keuze is alleen in hun eigen kortetermijnvoordeel. Die inheemse kennis kun je eigenlijk alleen gedurende vele generaties opbouwen, daarvoor is het nodig om lang op dezelfde plek(ken) te blijven en deze kennis door te geven van generatie op generatie. 

In permacultuurtermen zou je kunnen zeggen dat een soort inheems is als hij feedback ontvangt en accepteert van zijn omgeving.

Om weer inheems te worden, moeten we, net als andere organismen, onze relaties met onze omgeving herstellen: regenwater of het water uit de beek drinken en vers voedsel uit onze omgeving eten zijn een eerste, belangrijke, stap. Maar durven we ook onze relatie met bacteriën en virussen te herstellen? Durven we onze relatie met de organismen die ons in toom houden, te herstellen? Durven we de volgende stappen naar een inheems leven aan? Of wachten we tot de keus voor ons gemaakt wordt? 

Oog voor relaties

Hoewel relaties het belangrijkste onderdeel zijn van elk systeem, zijn we daar juist blind voor. Of als we ze wel zien, hebben we er een waardeoordeel over. 

Het is in mijn ogen prima om over inheemse soorten en (invasieve) exoten te blijven spreken, maar in plaats van te kijken naar de manier waarop ze hier gekomen zijn of hoe lang ze hier al zijn, lijkt het mij zinvoller om te kijken naar de manier waarop ze zich inpassen in de rest van het ecosysteem. Dat geeft een veel genuanceerder beeld.


Vlinderstruik

De overdracht van energie is een belangrijk soort relatie. De mate waarin planten insecten door middel van nectar en pollen van energie voorzien, bepaalt daarom voor een deel hoe inheems ze zijn. De nectar van de vlinderstruik bevat te weinig energie, hoewel hij wel vlinders aantrekt. Dit put een vlinder niet alleen uit, de vlinders zullen minder inheemse planten bestuiven. Planten die niet bestoven worden door insecten, worden afhankelijk van windbestuiving. Dit gaat ten koste van hun genetische diversiteit, waardoor ze kwetsbaarder worden voor de snelle veranderingen van tegenwoordig. Uitsterven ligt dan op de loer. De vlinderstruik is volgens zowel de oude als mijn nieuwe definitie een invasieve exoot. 

Pontische rododendron

De nectar en het stuifmeel van de Pontische rododendron is giftig. Behalve dat deze plant een invasieve exoot is, is hij dus niet eens in het voordeel van onze insecten. Giftigheid is trouwens niet altijd een probleem: sint-jacobskruiskruid is bijvoorbeeld niet giftig voor de rupsen van de sint-jacobsvlinder (maar rups en vlinder zijn wel giftig voor vogels en vleermuizen). Giftigheid is soms juist een belangrijk beschermingsmechanisme en kan dus bij zowel inheemse als exotische soorten voorkomen. In het geval van deze rododendron is er geen enkele andere soort die baat heeft bij zijn giftigheid. Het gif van de rododendron verbreekt relaties, die van het kruiskruid voegt een relatie toe. 

Lees verder