Deze column verscheen in augustus 2020 in nummer 258 van Onkruid.
Je kunt deze column ook als pdf downloaden.
Leestijd: ongeveer twee minuten
Mensen die de ruimte ingaan zien ons thuis, dat kwetsbare blauwe bolletje in de eindeloze leegheid van het heelal, vanuit een nieuw perspectief.
“De eerste dag wezen we naar onze eigen landen. De derde of vierde dag wezen we naar onze continenten. Na vijf dagen waren we ons nog maar van één Aarde bewust.”
– astronaut Sultan bin Salman al-Saud
Astronauten worden vaak activistisch omdat de fictieve grenzen, die alleen maar in onze hoofden te vinden zijn, vervagen als je in de ruimte bent. Niet alleen de landsgrenzen, maar ook fictieve grenzen tussen mensen, bodem, planten en bomen, dieren, atmosfeer, water en al het andere wat het leven op Aarde mogelijk maakt. Hoewel ik zelf nooit in de ruimte ben geweest, zijn die grenzen toch uit mijn hoofd verdwenen. Sommige levensgebeurtenissen zorgen daar nu eenmaal voor. Op het moment dat de grenzen vervagen weet je wat de zin van het leven is. Het gaat om het behouden en herstellen van relaties, in een zo groot mogelijke diversiteit.
Zolang je geen verbinding voelt, ga je dat knagende gemis vervangen door iets anders. Sommige mensen raken verslaafd aan consumeren, drugs of drank, andere denken dat ze gelukkig worden zodra ze rijk zijn. Ze bereiken er het tegenovergestelde mee.
Om zo rijk te zijn dat je op elk continent een villa, appartement of landgoed kunt hebben, moet je je vervreemden van je omgeving. Je vergaart meer welvaart dan je toekomt. Daarvoor moet je kunnen parasiteren op andere wezens. Om dat te kunnen, moet je een stukje van je menselijkheid loslaten. Je moet de grenzen in je hoofd verscherpen. Dat kan niet iedereen, maar vooral: dat wil niet iedereen. Ik benijd dergelijk rijke mensen dan ook geenszins.
Of je je ergens thuisvoelt heeft bar weinig met het huis te maken. Natuurlijk is een lekkend krot geen fijne woonplek. Maar een villa hoeft dat ook niet te zijn. Je kunt best een fijn gevoel hebben bij een huis, maar als je dat huis moet delen met mensen waar je geen verbinding mee voelt zul je daar niet gelukkig worden. Er moet liefde zijn in het huis, je moet je imperfecte zelf kunnen zijn.
Of ik mij ergens thuisvoel wordt bepaald door hoeveel verbinding ik voel met mijn omgeving. Verbinding met mensen, maar ook met de rest van de omgeving: of ik uit de beek kan drinken, de wilde planten veilig kan eten en de lucht vrijelijk kan ademen, bijvoorbeeld. Waarom dat belangrijk is? Omdat dan de grenzen tussen mij en mijn omgeving vervagen: ik word er letterlijk onderdeel van en andersom. Als je de relaties tastbaar kunt maken, dan verdwijnen de fictieve grenzen in je hoofd. Dan begin je steeds meer te voelen dat alles en iedereen met elkaar verbonden is. Je kunt je weer een intrinsiek onderdeel weten van het web van het leven. Thich Nhat Hanh noemt dat inter-zijn. Dat is meer dan je thuisvoelen in een huis, dat is je thuisvoelen in je gemeenschap, in je bioregio, op je planeet.